Aanleiding was de moord op Frans Ferdinand, troonopvolger van Oostenrijk-Hongarije, en zijn vrouw Sophie Chotek in Sarajevo door de Bosnisch-Servische nationalist Gavrilo Princip. De werkelijke oorzaken lagen echter dieper.
In het begin van de 20e eeuw ontwikkelde zich in Europa een wankel machtsevenwicht.
In verschillende landen waren sterk nationalistische stromingen. Frankrijk had na de Frans-Pruisische oorlog van 1870 Elzas-Lotharingen aan Duitsland verloren, en er wenste dit gebied terug te krijgen. Het zag zich tegenover een verenigd Duitsland geplaatst en sloot een bondgenootschap met Rusland. Begin 20e eeuw kwam een nieuw type oorlogsschip op: de Dreadnought. Het Verenigd Koninkrijk en andere landen dienden hun vloot opnieuw op te bouwen. Duitsland maakte hiervan gebruik door zijn investeringen in de marine op te voeren en wou op zee meer militaire slagkracht verwerven, wat de Britten verontrustte.
Duitsland en Oostenrijk-Hongarije waren bondgenoten en Frankrijk had een verbond gesloten met Rusland. Na de Boerenoorlog was Engeland op zoek naar bondgenoten, maar een Engelse toenadering tot Duitsland werd door de Duitsers afgewezen. Engeland zocht nu toenadering tot Frankrijk en Rusland. Dit bondgenootschap werd hierop de Triple Entente genoemd. Duitsland zag zich hierom als het slachtoffer van een tegen haar gerichte samenzwering. De Duitsers maakten zich tevens zorgen over het snelle Russische herstel na de nederlaag tegen Japan in 1905 en de daarop volgende revolutionaire onrust.
Tegelijkertijd bloeiden in de Balkanstaten krachtige nationalistische ambities op waarbij men diplomatieke steun zocht in enerzijds Berlijn en Wenen en anderzijds Sint-Petersburg. De panslavisten wilden Russische steun voor de Slavische volken onder Oostenrijkse heerschappij. In gebieden als Slovenië, Silezië en Bohemen ontstond een sterk Slavisch-nationalistisch bewustzijn, dat op zijn beurt angst en vijandschap bij de Duitsers wekte. De eerste pan-Germaanse en antisemitische bewegingen staken de kop op (de zaden van het nationaalsocialisme werden dus al in de 19e eeuw gezaaid).
Nationalisten bepaalden steeds meer het beleid van een regering. Er werden steeds meer claims gelegd en volken die al jaren onder een ander bestuur leefden en zich er naar hadden aangepast zoals de Tsjechen en Polen, wilden nu een eigen staat. Ze zochten steeds meer steun in extreme groeperingen, zoals de Zwarte Hand in Servië.
In tegenstelling tot Frankrijk en Groot-Brittannië bezat Duitsland amper koloniën, waardoor Duitsland minder als grote mogendheid werd gezien. Volgens de toen heersende opvattingen in Duitsland lag het grote voordeel van koloniën in de beheersing van de handelsstromen en de geprivilegieerde toegang tot grondstoffen en afzetmarkten. De Duitsers zelf zagen het als een "achterstand". Duitsland was de laatkomer, aan wie geen "plaats onder de zon" werd gegund.
Duitsland had het sterkste landleger ter wereld; algemeen hadden de Duitsers de overtuiging dat een mogelijke oorlog wel in een Duitse overwinning moest eindigen. De meeste nationalistische groeperingen hoopten daarom op een conflict en ook zij die daar niet op uit waren, voelden meestal niet de noodzaak een oorlog per se te vermijden.
Dit beeld zag men ook in andere landen. De Fransen zouden bijvoorbeeld niet zelf een oorlog zijn begonnen om Elzas-Lotharingen terug te krijgen, maar grepen het door Duitsland geboden excuus gretig aan en togen enthousiast ten strijde. Oorlog werd algemeen geromantiseerd en met name door rechtse en nationalistische groepen overal in Europa, en gezien als 'de grote zuiveraar'. Door oorlog werd een mens 'beter, sterker, slimmer en volwassener', werden 'jongens in mannen veranderd'. Zaken die als 'maatschappelijke kwalen' werden aangeduid (bijvoorbeeld werkloosheid, socialisme, feminisme en homoseksualiteit) zouden door een oorlog 'vanzelf oplossen'. En na de (uiteraard gewonnen) oorlog zou een gouden tijd aanbreken waarin de hegemonie veilig was gesteld, de economie zou herstellen en groeien, eventuele territoriale en koloniale winsten nieuwe carrièremogelijkheden boden, en de zegevierende soldaten in grote triomfparades naar huis zouden terugkeren.
De verschillende bondgenootschappen waren niet sterk, zelfs zeer zwak te noemen. Zowel Duitsland als Rusland, de sterkere partijen, lieten zich leiden door hun respectievelijke zwakkere bondgenoten Oostenrijk en Servië uit angst hen te verliezen.
Voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog stelden de verschillende grote mogendheden plannen op om "de eerste klap" uit te delen. Zo bestond in Frankrijk het idee van het "Frans elan". In Duitsland werd het Schlieffenplan opgesteld. In Rusland werd het legerplan opgesteld om onmiddellijk Oost-Pruisen te bezetten en op te rukken naar Berlijn. Voor het uitdelen van deze eerste klap was mobilisatie van de legers nodig. Mobilisaties kostten tijd, en konden niet in het geheim worden uitgevoerd. Hierdoor betekende in de praktijk dat een mobilisatie direct moest worden opgevolgd door een oorlogsverklaring, elke dag wachten betekende voor de andere partij gelegenheid om ook te mobiliseren. Zowel militairen als politici waren hiervan doordrongen.
Oostenrijk-Hongarije was ernstig verzwakt. De dubbelmonarchie was door Italië en Pruisen vernederd, was door de Ausgleich van 1867 bijna in tweeën gesplitst, en zocht compensatie via de Balkan. De annexatie van Bosnië en Herzegovina in 1908 was hier een voorbeeld van. Een makkelijke overwinning op Servië zou bewijzen dat Oostenrijk-Hongarije nog steeds een grote mogendheid was. Bulgarije voelde zich na de Balkanoorlogen ernstig vernederd en tekortgedaan. Iedere kans om met Servië, Roemenië en Griekenland af te rekenen was van harte welkom.
Het Ottomaanse Rijk had in de decennia voorafgaand aan de oorlog langzaam steeds meer grond verloren aan Engeland en Frankrijk in Afrika en aan Rusland in de Kaukasus. Daarnaast had bijna de gehele Ottomaanse provincie Roemelië (de Balkan) onafhankelijkheid verkregen van het Rijk, door Russische steun in de Balkanoorlogen. Deze verloren oorlogen brachten een gigantische vluchtelingenstroom met zich mee; de miljoenen Turken uit de Balkan, de Krim en de Kaukasus vestigden zich in Centraal-Anatolië. Het Ottomaanse Rijk stortte zich uiteindelijk in de Eerste Wereldoorlog, voornamelijk om de verloren gebieden in de Kaukasus en de Krim terug te winnen op Rusland en om in het westen verder verlies van grondgebied te voorkomen. Oplopende etnische spanningen in het multiculturele rijk hadden echter de Sultan en zijn regering ervan overtuigd dat het Ottomaanse Rijk nadrukkelijker Turks moest worden, en dat ook de aansluiting gezocht moest worden met de andere Turkse volkeren in de Kaukasus en Centraal-Azië. Deze zouden mee kunnen vechten tegen de Russen, die ook hun vijand waren.
Bij sommige landen, zoals Italië en Roemenië, bestond bereidheid om met de meestbiedende zijde mee te gaan. Dit droeg bij tot een uitbreiding van de oorlog.
Uitgangssituaties
De verschillende legers waren tussen 1900 en 1914 sterk gemoderniseerd op het gebied van de artillerie en ander wapentuig. Ook was de organisatie sterk verbeterd naar Pruisisch/Duits voorbeeld van Generale Staf. Dit gold niet voor de plannen en tactieken. Deze waren gebaseerd op veronderstellingen en verkeerde inschattingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten