donderdag 31 maart 2011

Aziatische Front

  • Tsingtao

  • Pacifische Eilanden
  • Slag om Kara Killisse

    Verste Russische opmars in Anatolie

    De Slag om Kara Killisse was een slag tijdens de Kaukasuscampagne van de Eerste Wereldoorlog. De slag vond plaats rond de stad Kara Kilisse ("zwarte kerk", thans Ağrı)) van 4 tot 15 augustus 1915 tussen Ottomaanse en Russische troepen. Het Ottomaanse Rijk werd verslagen en haar legers waren gewongen zich terug te trekken.

    De slag

    Na hun nederlaag bij de Slag om Malazgirt tegen de Ottomanen trokken de Russische eenheden onder generaal Oganovski zich terug in oostelijke richting naar Baberd. Op hetzelfde moment verzamelde generaal Joedenitsj een leger van 22.000 kozakken en infanterie rond Tahir met de bedoeling om de oprukkende Ottomaanse legers in de rug aan te vallen. De zwakte van de Ottomanen, waarvan de gelederen lagen verspreid over ongeveer 32 kilometer, werkte in hun voordeel. Hierdoor konden ze niet omsingeld worden en kon de Ottomaanse bevelhebber Abdul Kermin met een groot deel van zijn leger ontsnappen.

    Slachtoffers

    De Ottomanen hadden 10.000 man doden en gewonden te betreuren en er werden 6000 man krijgsgevangen gemaakt.

    Kaukasusveldtocht

    De Kaukasusveldtocht was een strijd van 1914 tot 1918 in de Kaukasus in de Eerste Wereldoorlog tussen het Russische Rijk als deel van de geallieerden en het Ottomaanse Rijk als deel van de Centrale mogendheden. Hoewel de Russische legers er het best voor stonden, werden ze door de Russische Revolutie gedwongen hun militaire operaties te staken. De val van de Russische regering en het uitbreken van de Russische Burgeroorlog in 1918 gaf de Turken de kans om al het door de Russen veroverde gebied te heroveren samen met nog meer gebieden. Het kan worden gezien als de elfde en laatste Russisch-Turkse oorlog.

    Kaukasusveldtocht

    1914: Ottomaanse nederlaag
    Het belangrijkste oorlogsdoel van de Ottomaanse regering was de herovering van hun voormalige gebieden in Oost-Anatolië, die ze waren kwijtgeraakt als gevolg van de Russisch-Turkse Oorlog van 1877 tot 1878. Oorlogsminister Enver Pasja sloeg het advies van zijn Duitse bondgenoten in de wind en binnen een maand na de oorlogsverklaring opende hij een aanval op dit gebied. Hij nam zelf het commando over het 3e Leger op zich en gaf het bevel om de Russische troepen aan te vallen. Enver Pasja had een groot leger (schattingen lopen van 100.000 tot 190.000 man), maar was slecht uitgerust en al helemaal voor de winterse omstandigheden die ze daarop spoedig zouden moeten doorstaan.
             
                                             Generaal Joedenitsj                         Enver Pasja
    Illarion Vorontsov-Dasjkov

    Het Russische leger was aanvankelijk ook vrij sterk en telde ongeveer 100.000 man die in naam onder commando stonden van de gouverneur-generaal van de Kaukasus Illarion Vorontsov-Dasjkov. De werkelijke commandant was zijn chef-staf generaal Nikolaj Joedenitsj, die wordt gezien als de beste generaal van Rusland gedurende de Eerste Wereldoorlog. Door de nederlagen bij de Slag bij Tannenberg en de Eerste slag bij de Mazurische meren zetten de Russen bijna de helft van hun legers in bij het Pruisische front, waardoor er slechts 60.000 man achterbleven om het op te nemen tegen het Ottomaanse leger.
    Gouverneur-generaal Vorontsov wilde zijn troepen dichter naar de buurt van Kars terugtrekken in verband met het oprukken van het 3e Turkse leger. Maar Joedenitsj negeerde de wensen van Vorontsov om zich terug te trekken en bleef in plaats daarvan bij Sarikamis om het te verdedigen. De Slag om Saramakis werd daarop gevoerd tussen 29 december 1914 en 4 januari 1915, waarbij de Turken een grote nederlaag leden. Het Turkse leger trok zich helemaal terug naar hun startposities en verloor tussen de 60.000 en 175.000 man troepen. Enver Pasja trad daarop af als commandant en gaf de Armeniërs publiek de schuld van zijn nederlaag. Hij gaf daarop als Minister van Oorlog opdracht om alle Armeense soldaten binnen het Ottomaanse leger te ontwapenen, te demobiliseren en om ze naar werkkampen te sturen, waar ze vervolgens bijna allemaal stierven. Dit was een belangrijke stap op de weg naar de tot op de dag van vandaag omstreden Armeense Genocide.
    Op hetzelfde moment dat Envers leger opmarcheerde richting Kars, trok een klein Ottomaans leger vanaf Van Iran binnen. Deze troepenmacht ondervond nauwelijks weerstand en bezette korte tijd de stad Tabriz. Zowel de Russen als de Britten stuurden echter eenheden naar Noord-Perzië om de Ottomaanse eenheden het land uit te jagen, waarna de Ottomanen zich hier ook terugtrokken naar hun startposities, vanwege de nederlaag bij Sarikamis.

    Ottomaanse cavalerie in 1915

    1915: Heen en weer
    Generaal Joedenitsj werd geprezen om zijn overwinning en werd gepromoveerd naar het commando over al de Russische troepen in de Kaukasus. Hij begon daarop een offensief in Turks gebied, waarbij hij oprukte naar het Vanmeer in Ottomaans Armenië. Dit was een gebied waar veel christelijke Armeniërs woonden en de Russen hoopten daarom op wat lokale hulp voor hun leger. Toen de Russische troepen het gebied binnentrokken, ontstond er een opstand in Van tegen de Turken op 20 april 1915. De Armeniërs in Van wisten het een maand uit te houden tegen de Ottomaanse troepen.
    De Russen wisten Van te veroveren in mei 1915. Op dat moment dacht generaal Joedenitsj dat de Ottomaanse troepen in het gebied zwak waren en uit slechts drie tot vier divisies bestonden. In werkelijkheid had commandant Pasja Abdul Kerim acht divisies tot zijn beschikking met daarbij nog een grote hoeveelheid versterkingen achter de hand. De Russische generaal Oganovski, die het commando voerde over het front, was traag en stuurde kleine eenheden troepen in verschillende richtingen.


    Rafael de Nogales Mendez, een Venezolaanse officier die diende in het Ottomaanse leger, deelgenomen aan het beleg van Van en na de oorlog schreef een van de beste rekeningen van de strijd en de nasleep ervan


    Groothertog Nikolaj Nikolajevitsj Romanov

    Op 24 september werd groothertog Nicolaas Nikolajevitsj, na te zijn afgezet uit zijn functie als opperbevelhebber van het Russische Leger, aangesteld als bevelhebber over alle Russische troepen in Armenië en Perzië. Toen dit eenmaal gebeurd was, legde de groothertog de uitvoering van de oorlog in de handen van de bekwame handen van generaal Joedenitsj.

    Opgemerkt moet worden dat de Ottomaanse Minister van Binnenlandse Zaken Talaat Pasja midden tijdens het Russische offensief in Armenië de gedwongen deportatie eiste van alle Armenen uit de regio en ten zuiden ervan.
    Dit front was daarop rustig van oktober tot het einde van 1915.
    Mehmet Talaat Pasja

    1916: Russische overwinning
    In de winter leent het gebied zich normaliter niet erg voor oorlogsvoering. De extreme kou en de slechte wegen speelden een belangrijke rol bij de vernietiging van het 3e leger van Enver Pasja in het voorgaande jaar. De Russische generaal Joedenitsj zag het echter als een kans om een verrassingsaanval uit te voeren op de Ottomanen. In begin januari van 1916 verliet zijn leger in het geheim de winterkwartieren en marcheerde in de richting van het Ottomaanse fort bij Erzurum. De Russen wisten een totale verrassing te veroorzaken en een Ottomaanse divisie te vernietigen die zich bevond in haar winterkwartieren bij de Slag om Koproekoj van 16 tot 19 januari.
    Terwijl het Russische leger met zijn zware kanonnen verder oprukte naar Erzurum, werd door een andere Russische troepenmacht een tweede Ottomaanse divisie vernietigd bij de stad Tafta op 14 februari door middel van een onverwachte aanval vanuit het noorden. De Ottomaanse bevelhebber Kerim Pasja was ofwel onvoorbereid op een belegering of, waarschijnlijker, raakte nerveus aangezien hij, in plaats van het fort te verdedigen, zich met zijn leger terugtrok op 15 februari. De Russische legers marcheerden op 16 februari zonder hinder richting Erzurum.
    Het Kaukasusleger van generaal Joedenitsj marcheerde vanaf Erzurum in twee richtingen; een gedeelte trok naar het noorden en veroverde in april de oude havenstad Trebizond en een ander gedeelte trok naar het zuiden en veroverde Musj en Bitlis, waarbij ze het gedemoraliseerde Ottomaanse leger voor zich uit dreven.
    Het Ottomaanse leger werd onder de nieuwe leider Vehip Pasja gesteld en kreeg de opdracht om Trebizond te heroveren. Daarop werd een militaire macht verzameld en deze marcheerde in juni langs de kust naar het gebied. De Russen hadden echter op dat moment de controle over de Zwarte Zee. De Zwarte Zeevloot wist de Ottomaanse opmars flink te vertragen door het uitvoeren van zeebombardementen. Generaal Joedenitsj startte toen een tegenaanval met een offensief in de richting van Erzican, die bekend staat als de Slag om Erzincan. Op 2 juli werd Erzican veroverd en maakten de Ottomaanse legers langs de kust rechtsomkeert om op die manier te proberen hun frontlinies te stabiliseren.
    Het enige lichtpuntje voor de Ottomanen was de herovering van Musj en Bitlis door generaal Mustafa Kemal in augustus 1916. Aan het einde van de herfst werden zijn legers door de Russen echter ook verdreven uit deze plaatsen. Aan de oostzijde van het Vanmeer werd de hele zomer gevochten, maar zonder resultaat voor een van beide legers.
    Armeense vluchtelingen onder Franse bescherming

    1917: Van het oostelijk front geen nieuws
    De Russen maakten plannen voor een hernieuwde aanval op de Ottomaanse posities in 1917, maar de chaos die werd veroorzaakt door de Russische Revolutie zorgde voor een stop op alle Russische operaties. De Voorlopige Regering verwijderde de groothertog van zijn positie en liet generaal Joedenitsj overplaatsen naar een onbelangrijke positie in Centraal-Azië, waarop deze ontslag nam uit het leger. De Ottomanen trokken, onder grote druk van de Britten in Mesopotamië en Palestina, het grootste deel van hun troepen terug en stuurden deze naar het zuiden. Gedurende de rest van 1917 viel het Russische leger langzaam uiteen tot er geen werkelijk effectieve militaire macht meer was overgebleven.

    1918: Ottomaanse overwinning
    Tegen het begin van 1918 was er van het Russische leger in de Kaukasus weinig anders meer overgebleven dan een paar duizend vrijwilligers en ongeveer 200 officieren. Een jaar eerder waren er nog 500.000 soldaten geweest, maar deze tijd was voorbij en de zuidelijke grenzen van Rusland waren daardoor grotendeels onbewaakt. Na een jaar van inactiviteit zagen de Ottomanen hun kans schoon en startten een offensief. Eind januari 1918 startte het Ottomaanse leger haar veldtocht.
    De enige tegenstand die ze hierbij ondervonden kwam van de semi-georganiseerde militie van de Democratische republiek Armenië. Zonder veel moeite veroverde het Ottomaanse leger van februari tot maart Trebizond, Erzurum, Kars, Van, en Batoemi. In het midden van dit offensief tekende de nieuwe bolsjewistische regering van de RSFSR op 3 maart 1918 de Vrede van Brest-Litovsk, waarbij de communisten op initiatief van Talat Pasja afstand deed van al het land dat was veroverd bij de Russisch-Turkse oorlog van 1877 tot 1878. Zij hadden deze oorlog niet gewild en hadden hun handen vol aan de binnenlandse strijd.

    Enver Pasja had echter grotere doelen dan de herovering van de gebieden die 40 jaar eerder verloren waren gegaan. Door het plotselinge succes van zijn troepen, doordat deze nauwelijks tegenstand ondervonden, herleefde zijn panturkistische droom van een Turks Rijk dat heerste over heel Centraal-Azië en gaf daarop het bevel om een nieuw leger te stichten, dat alleen bestond uit moslims onder de naam Leger van de Islam. Dit moslimleger bestond uit 14.000 tot 25.000 man, grotendeels Turkssprekenden. In juli gaf Enver opdracht aan dit leger om Russisch Armenië binnen te trekken, met als doel om de Kaspische havenstad Bakoe te veroveren. De Duitsers waren het helemaal niet eens met dit offensief, aangezien zij heel Zuid-Rusland zagen als gebied waarop zij recht hadden om het te veroveren. Het Duitse leger had meerdere overwinningen op de Russen op hun naam staan, terwijl de Ottomanen de slagen met de Russen grotendeels hadden verloren.
    Begin mei 1918 viel het Ottomaanse leger de net onafhankelijk verklaarde Democratische republiek Armenië aan in wat bekend staat als de Turks-Armeense Oorlog. De Armeniërs wisten de Ottomanen te verslaan bij de Slag om Sardarapat, maar het Ottomaanse leger won echter een latere slag en joeg het Armeense leger uiteen. In mei 1918 werd deze republiek daarop gedwongen zich over te geven.
    De Democratische republiek Georgië werd bang voor een invasie door het triomferende Ottomaanse Leger en vroeg het Duitse Keizerrijk om militaire hulp. De Duitse regering, die graag het Ottomaanse leger wilde stoppen in het verkrijgen van nog meer gebied, stuurde militaire eenheden naar Georgië, zeer waarschijnlijk onder het bevel van generaal Kress von Kressenstein.
    Envers Leger van de Islam ontweek echter Georgië en marcheerde door de Democratische republiek Azerbeidzjan. In september 1918 wisten ze Bakoe te veroveren op de Britten en brachten daar ook ten minste 25.000 Armeniërs om het leven. Tegen het einde van de oorlog hadden de Turken de gebieden Palestina, Syrië en Mesopotamië verloren, maar hadden ze wel al het gebied heroverd dat ze eerder waren verloren aan de Russen in Oost-Anatolië.

    Frans tentenkamp beheerd door de Amerikaanse organisatie Near East Relief bij Sivas, Turkije in 1919, waar Armeense weeskinderen werden opgevangen
    Resultaten
    De activiteiten van de Ottomanen tegen de Armeense republiek eindigden als gevolg van het tekenen van de Wapenstilstand van Mudros. Twee jaar na dit bestand werd op 10 augustus 1920 het Verdrag van Serves gesloten tussen de geallieerden en bondgenoten en het Ottomaanse Rijk. Dit verdrag erkende Armenië (en Koerdistan), maar werd door de Turkse Onafhankelijkheidsoorlog en het nationalisme van Mustafa Kemal (Atatürk) nooit uitgevoerd.
    Ondanks het feit dat het Ottomaanse Rijk de oorlog in principe verloor, wist de nieuwe Turkse overheid onder Mustafa Kemal een groot deel van dit gebied te herkrijgen door het tekenen van het vredesverdrag van Kars, dat hij in 1921 sloot met de Sovjet-Unie. De Armeniërs betaalden een verschrikkelijke prijs voor de Russische nederlaag; ze verloren hun land, hun eigendommen en velen ook hun leven.

    Pasja Abdul Kerim

    In juli opende Pasja Kerim de tegenaanval in het gebied rond het Vanmeer en versloeg de Russen bij de Slag om Malazgirt. Deze trokken zich onder generaal Oganovski, die spoedig daarop werd vervangen, daarop terug naar ten oosten van Kara Killise in de richting van Baiburt. Generaal Joedenitsj verzamelde snel een mobiele troepenmacht van ongeveer 22.000 man, grotendeels kozakken, onder generaal Baratov en wachtte op het moment dat het Ottomaanse leger in zijn hinderlaag zou lopen. Baratovs kleine leger viel het Ottomaanse leger op verschillende punten aan in begin augustus. De Ottomanen trokken zich terug naar het zuiden en lieten ongeveer 6000 Russische krijgsgevangen achter naast een grote hoeveelheid voorraden. Dit werd de Slag om Kara Killisse genoemd.
    Ondertussen waren de Armeense rebellen verslagen tijdens de Slag om Van, maar door de nederlaag bij Kara Killisse, veroverden de Russen Van voor de tweede keer.

    Slag bij Caporetto of slag bij Karfreit

    De slag bij Caporetto of slag bij Karfreit was een veldslag aan het Italiaans front tijdens de Eerste Wereldoorlog. De slag vond plaats van 24 oktober tot 9 november 1917 en werd uitgevochten tussen het Koninkrijk Italië en Oostenrijk-Hongarije en het Duitse Keizerrijk. Oostenrijk-Hongaarse troepen versterkt met Duitse eenheden wisten door de Italiaanse verdediging linies te breken en de Italianen op de vlucht te doen slaan, welke praktisch geen mobiele reserves hadden. De slag was een demonstratie van de effectiviteit van stormtroepen en de infiltratie tactieken ontwikkeld mede door Oskar von Hutier.
    De Italianen hadden uiteindelijk de hulp van inderhaast aangerukte Franse en Engelse troepen nodig om de opmars van de Centrale legers te stuiten.
    Slag bij Caporetto en Italiaanse terugtrekking

    Italiaans front

    Het Italiaanse front slaat op een aantal gevechten tussen de legers van Oostenrijk-Hongarije en het Koninkrijk Italië, en hun respectieve bondgenoten, in Noord-Italië tijdens de Eerste Wereldoorlog tussen 1915 en 1918.

    Front in 1918
    Italië hoopte door aansluiting bij de Triple Entente tegen de Centrale mogendheden de province Trentino en de haven van Triëst te verkrijgen, die Italiaanssprekende gebieden waren, evenals Zuid-Tirol, Istrië en Dalmatië. Alhoewel Italië had gehoopt de oorlog met een verrassingsoffensief te kunnen beginnen en zo snel verschillende steden, die in handen waren van de Oostenrijkers, te veroveren, verzandde de oorlog al snel in een stellingenoorlog vergelijkbaar met het westfront. Het Italiaanse offensief in Zuid-Tirol en aan de Soča rivier bij Kobarid (met als doel Triëst) liepen al snel vast op Oostenrijk-Hongaarse tegenstand in Istrië en Tirol. Toen Duitsland zijn bondgenoot Oostenrijk-Hongarije te hulp schoot, werd het Italiaanse leger in de Slag bij Caporetto vernietigend verslagen, en werden delen van de provincie Venetië bezet. Het Oostenrijkse offensief werd voor Venetië met Frans/Engelse hulp tegengehouden. Pas toen Oostenrijk-Hongarije door de oorlog uiteenviel, konden de Italianen grote delen van Tirol en Slovenië bezetten, waarna ze delen van die landen mochten behouden, als beloning voor de oorlog (pact van Londen).

    Slag om Gallipoli

    De Slag om Gallipoli, in navolging van de Britten ook wel Dardanellencampagne genoemd, was een slag tijdens de Eerste Wereldoorlog, die duurde van maart 1915 tot januari 1916 en uitliep op een catastrofe voor de geallieerden.
    Locatie van de Slag om Gallipoli

    Monument van Anzac Cala
    Those heroes that shed their blood and lost their lives… you are now lying in the soil of a friendly country. Therefore rest in peace. There is no difference between the Johnnies and the Mehmets where they lie side by side here in this country of ours… You the mothers who sent their sons from far away countries, wipe away your tears. Your sons are now lying in our bosom and are in peace. Having lost their lives on this land they have become our sons as well. — Ataturk 1934

    Het idee
    De Britse Oorlogsraad kwam met het idee een derde front te openen in Turkije omdat men dacht dat de loopgravenoorlog in het westen geen snel vooruitzicht op een overwinning bood. Het tweede front, het Russische front bood ook geen vooruitzicht op een snelle overwinning. Rusland was door de slag bij Tannenberg zodanig verzwakt dat het voorlopig geen vuist meer kon maken. Een derde front bij de Dardanellen moest er voor zorgen dat Duitsland zijn krachten moest verdelen. Hierdoor konden de geallieerden dan aan het westelijk front Duitsland een beslissende slag toebrengen en de oorlog beëindigen.
    De zeestraat tussen de Egeïsche Zee en de Zee van Marmara noemt men de Dardanellen. Men zou proberen via deze zeestraat Rusland te bereiken. Het Turkse schiereiland Gallipoli begrenst de zeestraat in het noorden.

                    Enver Pasja                       Wangenheim                 
    De aanloop
    Als in 1913 de Jonge Turken, een groep opstandige officieren, in Turkije aan de macht komen, betekent dit een einde aan de Britse invloed. Enver Pasha, die zijn militaire opleiding in Duitsland had gevolgd, wordt de nieuwe minister van Oorlog en benoemt Wangenheim tot zijn Duitse ambassadeur. Zo komt er een einde aan de jarenlange grote Britse invloed op de Turkse buitenlandse politiek. De vermindering van de Britse invloed was deels het gevolg van een verandering van de Britse publieke opinie ten opzichte van Turkije. De Britse pers had stevige kritiek op het Turks optreden tegen onder andere de Armenen. De in 1907 afgesloten Brits-Russische overeenkomst was voor de Turken een teken elders steun te zoeken. Dit was het moment waarop de Duitsers hadden gewacht. Duitsland vergrootte zijn invloed mede door de inzet van de imposante ambassadeur Baron Maarschalk von Bieberstein. De Britse opinie en de toenadering van Duitsland tot Turkije had geen enkele invloed op de Britse buitenlandse politiek. De Britse minister van buitenlandse zaken Sir Edward Grey was ervan overtuigd dat de Turken de zijde van de geallieerden zouden kiezen.

                            
                               Adolf Marschall von Bieberstein                              Eward Grey

    Op 2 augustus 1914 sloot Enver Pasha een overeenkomst met Duitsland om Turkije veilig te stellen bij een aanval door Rusland. Een gevolg hiervan was, dat de Britten de twee door Turkije in Groot-Brittannië bestelde oorlogsschepen niet afleverden maar toevoegden aan hun eigen vloot. Duitsland bood naar aanleiding van de Britse maatregelen de schepen Goeben en Breslau aan de Turkse vloot aan. Het gevolg was, dat de vijandelijkheid tussen de Duitse en Britse marine in de Middellandse Zee toenam.
    Wilhelm von Souchon

    Twee dagen later, na een bombardement van de Duitse oorlogsschepen Goeben en Breslau, onder bevel van viceadmiraal Wilhelm von Souchon, op de havens van Algerije, kwam het tot een conflict met twee Britse slagkruisers, de Indefatigable en de Indomitable, onder leiding van viceadmiraal sir A. Berkeley-Milne. Er werd niet geschoten, omdat het Britse ultimatum (dat de Duitsers zich uit België moeten terugtrekken) pas om middernacht afliep. Von Souchon voer verder richting Turkije.

    sir A. Berkeley-Milne

    Hij was op weg naar Turkije omdat Groot-Brittannië eerder twee in aanbouw zijnde Turkse oorlogsschepen in beslag had genomen. Duitsland had ter compensatie de Goeben en de Breslau aangeboden, die von Souchon daar zou afleveren. Enkele dagen later, in de nacht van 6 op 7 augustus 1914, merkte hij dat hij nog steeds gevolgd werd door sir A. Berkeley-Milne en zijn slagkruisers. Pas op 10 augustus 1914, als hij de Dardanellen doorvoer, staakten de Britten hun achtervolging.
    Op 27 september 1914 hielden de Britten een Turkse torpedoboot tegen die de Dardanellen wilde uitvaren en stuurden hem terug de zeestraat in. De Turken sloten de Bosporus en Dardanellen voor alle scheepvaartverkeer, waardoor Rusland wordt afgesneden van de geallieerden. Overigens klinkt dit dramatischer dan het was. Er was niet veel scheepvaartverkeer naar Rusland via de Dardanellen.
    Een maand later, op 28 oktober 1914, beschoot de Turkse vloot, nu onder leiding van de Duitser von Souchon, de Russische havens van Odessa, Sebastopol en Theodosia vanaf de Zwarte Zee. Deze beschietingen waren niet echt doeltreffend en waren meer bedoeld om Duitsland de Turkse goede wil te tonen. Gevolg was, dat Rusland op 2 november 1914 de oorlog aan Turkije verklaarde. Een dag eerder vernietigden de Britten een Turks jacht met zeemijnen aan boord. De Britten waren dus gewaarschuwd over een mogelijke mijnenleg in de Dardanellen. De volgende dag al bombardeerden de Britten de ingang van de Dardanellen, met name de forten van Sedd el Bahr en Kum Kale. Dit gebeurde zoals men later zei om de effectieve schootsafstand van de kanons te bepalen. Doordat bij toeval het magazijn bij Sedd el Bahr werd geraakt, was de vernietiging compleet. Deze beschieting is achteraf een grote fout geweest. Ten eerste werden de Turken gewaarschuwd dat de Britten van zins waren de Dardanellen te forceren. Na deze beschieting zijn de Turken, met ondersteuning van de Duitsers, het schiereiland Gallipoli gaan versterken. Ten tweede concludeerden de Britten dat het met alleen slagkruisers mogelijk moest zijn de forten in de Dardanellen te vernietigen. De nieuwe HE munitie en de nauwkeurigheid van de kanons maakten dit mogelijk. Dat het echter een gelukstreffer was en dat in werkelijkheid de vernietigende werking van de kanons geringer was, wist men niet. Op 5 november 1914 verklaarden ook Groot-Brittannië en Frankrijk de oorlog aan Turkije.

                                                 Maurice Hankey                      David Lloyd George


    Winston Leonard Spencer Churchill

    Begin 1915 was de situatie in de Eerste Wereldoorlog niet florissant voor de geallieerden. Kabinetsleden, leden van de oorlogsraad en parlementariërs waren bezorgd over de ontstane patstelling. Minister van financiën Lloyd George stuurde aan op een actie op de Balkan. Rond deze tijd kwam ook het zogenaamde boxing day memorandum uit geschreven door luitenant-kolonel Maurice Hankey, secretaris van de oorlogsraad. Dit memorandum wees de Middellandse zee aan als mogelijke opening in de ontstane impasse. Ook in Rusland was de situatie zeer ernstig. De Russische tsaar stuurde een telegram aan de Britse minister van oorlog Lord Kitchener een telegram waarin hij om een Britse demonstratie tegen de Turken vroeg. Lord Kitchener en de Britse minister van Marine Winston Spencer Churchill bespreken dit Russisch verzoek op 2 januari 1915. Kitchener had een voorkeur voor een demonstratie bij de Dardanellen omdat dan ook Istanbul(Constantinopel) bedreigd zou worden. Kitchener benadrukte echter dat hij geen troepen beschikbaar had. Lord Kitchener stuurt diezelfde avond een antwoord aan de Russische tsaar terug, waarin hij toezegde, dat er een demonstratie tegen de Turken zou plaatsvinden. Wat hij precies onder een demonstratie verstond, meldde hij niet. Gevolg was, dat Groot-Brittannië zich committeerde tot een demonstratie tegen de Turken.
    Winston Churchill zag de voordelen van een operatie bij de Dardanellen. De bezetting van de Dardanellen zou zeer waarschijnlijk een vervolg krijgen met de bezetting van Istanbul, waardoor Turkije verslagen zou zijn. Bulgarije, dat op het punt stond de zijde van Duitsland te kiezen, zou neutraal blijven. Rusland kon oorlogsmateriaal importeren en graan exporteren. Lord Kitchener had echter geen troepen beschikbaar en dus liet Winston Churchill onderzoeken of de operatie door de marine alleen kon worden uitgevoerd. De succesvolle bombardementen uitgevoerd door de marine in november 1914 maakten dat misschien wel mogelijk. Hij vroeg aan Schout-bij-nacht sir Sackville Hamilton Carden (squadroncommandant van de schepen die bij de Dardanellen opereerden) of het forceren van de Dardanellen met alleen slagkruisers mogelijk was. Schout-bij-nacht Carden antwoordde, dat dit mogelijk was, mits men er de tijd voor zou nemen.

     Sackville Hamilton Carden

    Naar aanleiding van dit antwoord besloot de oorlogsraad op 13 januari 1915 dat: De admiraliteit een expeditie moet voorbereiden om in februari met een vloot het Gallipoli schiereiland te bombarderen en te veroveren met als einddoel Istanbul.

    De voorbereidingen
    Op 19 februari 1915 werd de aanval op de Dardanellen geopend door bombardementen op de forten, maar door communicatieproblemen wordt de actie afgebroken. Enkele dagen later, op 25 februari 1915, werd de aanval herhaald, en nu slaagde admiraal Gardener erin een van de forten te vernietigen, maar drie schepen werden beschoten door verdekt opgestelde houwitsers.

    Britse troepen laden een houwitser

    Van 27 februari tot 3 maart 1915 landden eenheden mariniers op de Turkse kust en stelden 50 stukken geschut buiten werking. Deze actie wekte enthousiaste reacties in Londen. Lord Kitchener vermoedde dat bij het verschijnen van de Britse vloot, de Turken gewoon op de vlucht zullen slaan. De Britse minister van Buitenlandse Zaken, Grey, dacht, dat het een staatsgreep in Turkije zou teweegbrengen.

    Horatio Kitchener

    De Turken waren door de aanvallen op de hoogte van de Britse plannen. Op 4 maart 1915 moesten de Britten zich al terugtrekken door de hevige Turkse tegenstand. Verdere pogingen om aan wal te komen mislukten en de plannen werden verschoven naar april.
    In maart werden de troepen aangevuld en voorbereid. De Britse generaal Hamilton werd benoemd tot commandant van de Expeditionary Forces die Gallipoli zullen innemen. Zijn kennis van het strijdgebied was nihil en hij moest zijn informatie halen uit toeristische folders over de streek. Ook de communicatie tussen de landmacht en de marine ontbrak en de Turken waren volledig van hun plannen op de hoogte door gebrek aan geheimhouding. De Duitse generaal Liman von Sanders kreeg het bevel over 60.000 Turkse troepen in de regio en begon de verdediging voor te bereiden.

                                                   Generaal Hamilton                Liman von Sanders

    Er werd op 12 maart 1915 nog een poging ondernomen tot besprekingen met de Turkse regering, maar die lopen op niets uit, omdat Groot-Brittannië niet wilde garanderen dat Istanboel gevrijwaard zou blijven.

    De landing
    Een nieuwe poging werd op 18 maart 1915 ondernomen. 18 Britse slagschepen, kruisers en torpedobootjagers voeren vergezeld van mijnenvegers de Dardanellen binnen. Ze openden op hetzelfde moment het vuur op de forten. Ze werden op granaten onthaald en rond de middag werden de Franse Gaulois met enkele andere schepen getroffen. Ze maakten plaats voor de mijnenvegers door zich terug te trekken in de Erén Keui Bay, maar die lag vol mijnen en de Franse Bouvet werd tot zinken gebracht. Ook de mijnenvegers moesten een veilig heenkomen zoeken door de aanhoudende granaatregen. Rond 16:00 uur, zonken drie Britse schepen, de Inflexible, de Irresistable en de Ocean, door mijnen onder het wateroppervlak. De actie werd afgeblazen.
    Op de krijgsraad van 22 maart 1915, aan boord van de HMS Elisabeth, spreken viceadmiraal Boue de Lapeyrère, commandant van de Franse Middellandse Zeevloot, generaal Hamilton, viceadmiraal De Robeck en de Franse generaal Baillard, af om op 14 april 1915 op Gallipoli te landen. De 29° divisie zal op Helles landen, de Anzacs bij Caba Tebe, de Royal Naval Division bij Bulais, een Franse eenheid bij Kum Kale en de Basika Baai en een Brits bataljon bij Morto Baai. Bij Krithia zou 2000 man worden afgezet. Men verwachtte weinig of geen tegenstand.

                                       Augustin Boué de Lapeyrère             generaal Baillard


    Op 23 april 1915 zettte de vloot zich in beweging en meer dan 200 schepen voeren naar de Dardanellen en de landing begon. Om 03:00 uur kwamen Britse troepen met 70.000 manschappen aan bij de Hellespont op de punt van het schiereiland. De ANZAC-troepen, zo'n 12.000 man moesten bij Ari Burna, Z-beach genaamd, landen, maar werden op de verkeerde plaats afgezet en werden onder vuur genomen door de Turkse 19° divisie als ze probeerden de Sari Bair te beklimmen. De Britse generaal Birdwood vroeg om terug te trekken, maar werd genegeerd. Op V-beach wilde men de Turken overrompelen door opeens aan wal te verschijnen, maar ze worden neergemaaid door het gerichte Turkse machinegeweervuur. Op W-beach sneuvelen nog eens honderden manschappen. De derde landing vormde een afleidingsaanval door de Fransen bij Kum Kale waar ze bij het innemen van de stad zonder veel kleerscheuren ervan afkomen.
    Generaal Hamilton zond op 27 april 1915 een telegram naar Londen met de boodschap, dat alles naar wens was verlopen en dat de 30.000 Britten aan land waren gezet.
     William Birdwood

    De nederlaag
    Op 28 april 1915 bereikte de Britse 29° divisie Krithia en lanceerde een aanval op de Turken. Ze verloor meer dan 3000 manschappen door verwarring in de gelederen en communicatiestoornissen. De Anzac bij Ari Burna slaagde er bijna in de bergkam van Chunuk Bair te veroveren maar dit werd verijdeld door de Turkse reservetroepen onder leiding van Mustafa Kemal Atatürk, die in 1923 de Turkse Republiek zou oprichten.

    De derde operatiefase ging op 3 mei 1915 van start. Men plande een gecombineerde actie te land en ter zee, maar de geallieerde troepen werden klemgezet op het strand door sterk Turks verzet. Op 6 mei 1915 probeerden de Britten nogmaals Krithia te veroveren, deze keer ten koste van 6500 gesneuvelden. Op 19 mei 1915 deden de Turken een tegenaanval met 40.000 manschappen, maar die werd door de Anzac met slechts 17.000 man afgeweerd.

    Herbert Henry Asquith

    Door de mislukte aanvallen op de Dardanellen werd de Britse minister van Marine sir Winston Churchill op 26 mei 1915 ontslagen door eerste minister Herbert Asquith. Er groeiden nog meer twijfels over de operatie toen op 4 juni 1915 ook de derde poging Krithia in te nemen mislukte. Weer sneuvelen er duizenden geallieerden.
    De versterkingen arriveerden begin augustus 1915, waarmee de vierde operatiefase van start ging. Ze ontscheepten in de baai van Suvla om de Turkse verdediging vanuit het zuiden aan te vallen. De Anzac viel tegelijkertijd aan op Chunuk Bair, maar werd op 10 augustus 1915 verslagen door Mustafa Kemal. Ook de landing op Suvla was geen succes, omdat sir Frederick Stopford zich liet overrompelen door de Turken die meteen het hoger gelegen gebied van de baai veroverden.

    Frederick Stopford

     Sir Ian Hamilton

    Een week later, op 17 augustus 1915, vroeg generaal sir Ian Hamilton nogmaals om versterkingen. Londen was verbijsterd door de vele tegenslagen. Dezelfde dag probeerde men een nieuwe aanval op Suvla (slag om de Sulva-baai), maar na het oprichten van een bruggenhoofd, werden ze door de Turkse verdediging tegengehouden en geïsoleerd. De gevechten voor Gallipoli duurden onverminderd voort. Na de hitte van de zomer kregen ze nu te maken met stormschade en koude.

    De mislukking
    De operatie was tot mislukken gedoemd, de strijdmachten konden het land niet binnentrekken. Het duurde maanden voor ze tot dit inzicht kwamen. Er vielen duizenden onnodige slachtoffers door de gevechten, maar ook door de enorme hitte in de zomermaanden en de ijzige kou in de winter. Klimaat en terrein waren in het voordeel van de verdedigers. Bovendien had men de Ottomaanse weerstand danig onderschat. Ook de Duitsers, die het Turkse leger aanvankelijk laag inschatten, waren onder de indruk.
    Op 11 oktober 1915 verklaarde de Britse minister van Oorlog, Lord Kitchener, dat een terugtrekking de meest rampzalige gebeurtenis uit de geschiedenis van het Britse Rijk zou zijn. Ook generaal sir Hamilton evalueerde het risico en besloot, dat bij zo'n onderneming minstens de helft van zijn troepen zou sneuvelen. Hij werd op 14 oktober 1915 uit zijn functie ontheven en vervangen door generaal Monroe die de opdracht kreeg de situatie te beëindigen.

    generaal Monroe

    Als bleek, dat Londen hem de nodige versterkingen niet kon geven, wilde hij het eiland meteen aan de Turken overlaten. Lord Kitchener wilde er het fijne van weten en ging op 10 november 1915 op onderzoekscommissie naar Gallipoli. Op 15 november 1915 stuurde hij een telegram aan minister-president Asquith waarin hij eindelijk toegaf, dat de inname van Gallipoli onmogelijk was. Hij adviseerde tot directe evacuatie over te gaan.
    In december 1915 begonnen de geallieerden aan de evacuatie in het geheim om de Turkse troepen op een dwaalspoor te brengen. Op 8 december 1915 begon de terugtrekking uit de baai van Suvla en Ari Burna volgens het plan van generaal William Birdwood. Op 28 december 1915 begon de evacuatie uit de Hellespont. De geallieerden werden uiteindelijk in het grootste geheim geëvacueerd in december 1915 en januari 1916. Niemand sneuvelde tijdens deze complexe operatie.
    William Birdwood

    Nadien
    De Britse journalist Keith Murdoch brak het verbod om over Gallipoli te praten door een brief te schrijven aan de Australische premier, die deze informatie doorspeelde aan het Britse kabinet in Londen.
    Een gevolg van de geallieerde nederlaag was een omslag in de stemming in Bulgarije. Weliswaar was daar een pro-Geallieerde lobby, maar de bevolking wilde graag de gebieden heroveren die in de Tweede Balkanoorlog verloren waren gegaan en de Duitsers waren bereid Bulgarije deze gebieden te beloven. De Centrale overwinning bij Gallipoli overtuigde de Bulgaren ervan, dat de Centralen een goede kans maakten de oorlog te winnen. Het is aannemelijk dat dit Bulgarije "het laatste duwtje" gaf.
    Een deel van de Anzac-troepen werd later overgeplaatst naar het westfront. Gehard als ze waren in de strijd om Gallipoli door de ontberingen en de dood van hun kameraden, kregen deze soldaten de reputatie van de meest geduchte tegenstanders van de Duitsers. Bij hen deed al snel het verhaal de ronde dat Anzac-troepen de meest fanatieke en genadeloze vechters onder de geallieerden waren.
    Als herdenking van de vele onnodige slachtoffers van de nederlaag op dit schiereiland vieren de Australiërs nog steeds de verjaardag van de eerste landing: 25 april. Ze noemen dit Anzac-day (Anzac: Australian and New Zealand Army Corps, codenaam voor de eerste landing.). Anzac day wordt in Australië en Nieuw Zeeland nog altijd gecultiveerd wegens het belang voor de nationale identiteit en saamhorigheid.