dinsdag 29 maart 2011

Het Westfront

Frontverloop in 1915 en 1916

Het westfront in de Eerste Wereldoorlog was het 750 km lange front in Frankrijk en België tussen de legers van de geallieerden en het Duitse Keizerrijk.
In tegenstelling tot het beweeglijke oostfront veranderde het verloop van het westfront tussen 1914 en 1918 nauwelijks en bestond het front aan beide zijden voornamelijk uit loopgraven.

Frontverloop
In België verliep het front vier jaar lang door West-Vlaanderen: het liep van de duinen en stranden in Nieuwpoort langs de IJzer over Diksmuide, via het kanaal Ieper-IJzer richting Ieper, waar het oostelijk in een boog omheen liep (de Ieperboog). Het passeerde Wijtschate en Ploegsteert. Rijsel en Armentiers (Armentières) waren in Duitse handen. Vandaar liep het verder door het Noord-Franse heuvelland, langs de Somme en Verdun tot aan de Vogezen en de Frans-Zwitserse grens in Belfort. (Na de oorlog,door het Verdrag van Versailles, is deze grens verlegd tot het huidige Bazel).

Duitse aanval
Terwijl de Duitse politiek ervan uitging dat Engeland neutraal zou blijven, had het Duitse opperbevel intussen wel een krijgsplan klaar dat die neutraliteit onmogelijk zou maken (het von Schlieffenplan). Immers, Londen stond in voor de Belgische neutraliteit. En toen die op 3 augustus werd geschonden en de Duitse Uhlanen brandschattend naar de forten rond Luik trokken, bleef Londen niets anders over dan Berlijn een ultimatum te stellen en de oorlog te verklaren.
Britse loopgraaf aan het westfront
Ulanen:
Duitse ruiterpatrouilles tijdens de Eerste Wereldoorlog werden door Belgische burgers steevast Ulanen genoemd, hoewel het evengoed dragonders, huzaren of kurassiers konden zijn. De voor Ulanen eertijds karakteristieke stalen lans was in het eerste decennium van de 20e eeuw bij alle cavalerie-onderdelen als wapen ingevoerd - vandaar de verwarring. Hun plotselinge verschijnen en verdwijnen, hun snelle optreden en hun geheimzinnige tactiek veroorzaakten veel angst.
De boeren verafschuwden de Duitse cavaleristen omdat ze zomaar door hun velden reden zonder gestraft te kunnen worden. Erger was dat de ruiters in de voorhoede voor de bevolking het eerste teken waren van de Duitse opmars en dus vaak van bruut geweld. Duitsers op wie geschoten werd koelden hun woede op de burgerbevolking met represaillemaatregelen. Inwoners van talloze gemeenten in België ondervonden dit onder andere in Wezet (Visé), Dinant (665 doden), Leuven en Aarschot (150 doden), alsook ook in kleinere gemeenten zoals Zemst. In deze gemeente doodden Ulanen een tiental mannen, verkrachtten vrouwen en staken huizen in brand. Zemstse getuigen vertelden later dat vele Ulanen op dat moment dronken waren. In totaal werden in de maanden augustus en september 1914 5500 Belgische burgers gedood en talloze kerken, officiële gebouwen en huizen in brand gestoken.

De Duitse legers marcheerden door België en Noord-Frankrijk. Ze rukten op tot vlak bij Parijs, hoewel deze stad niet het doelwit was van de aanval. De Fransen voerden ondertussen in de Elzas een aanval uit volgens hun eigen Plan XVII en werden bloedig afgeslagen. Massa's infanterie rukten op tot de Duitse loopgraven, waar ze echter werden neergeschoten met mitrailleurs. Met hun felblauw-felrode uniformen vormden zij levende schietschijven.
De sikkelvormige opmars van de Duitsers door België en Noord-Frankrijk leek aanvankelijk redelijk volgens plan te verlopen. Luik en de cirkel van reusachtige forten eromheen werden binnen enkele dagen bezet, en in de Slag om de Grenzen werd de Britse BEF (British Expeditionary Forces) verslagen. De Duitsers rukten op tot aan de rivier de Marne, waar de Fransen hen trachtten tegen te houden. De Fransen claimen de overwinning maar volgens veel historici werd de Slag bij de Marne, als er al een winnaar was, eerder door de Duitsers dan door de Fransen gewonnen. De nerveuze Generale Staf, die al eerder kleine afwijkingen van het plan had geconstateerd, besloot echter het Duitse leger te laten terugtrekken op Chemin des Dames. Het front groeide door omtrekkende bewegingen van beide partijen (de Race naar de Zee) naar het westen tot aan de Noordzeekust.

De loopgraven
Verdedigingslinies werden gevormd door:
  • De eerste linie, gevormd door voorposten, mitrailleursnesten e.d. Zij waren door kleine loopgraafjes met de hoofdlinie verbonden;
  • De hoofdlinie, die de eigenlijke loopgraaf vormde. Hier verbleven de soldaten, en konden ze zich verplaatsen;
  • Het achterland. Dit was via kleine loopgraafjes en spoorwegen met de hoofdlinie verbonden.
Tussen de Duitse en geallieerde loopgraven lag een strook modder, omgeploegd door granaatexplosies en infanterie, en bezaaid met landmijnen en prikkeldraad. Dit was het niemandsland. Het enige wat groeide op het niemandsland en in de loopgraven was de klaproos (of papaver). Daarom staat deze rode bloem symbool voor de Eerste Wereldoorlog.
Het leven in de loopgraaf was een nachtmerrie. Loopgraven vormden, met name in het voorjaar, de winter en de herfst, modderige geulen waarin men tot de knieën in de drek zakte. Alles werd vochtig en smerig, en het water drong door kleren en laarzen heen. Dit leidde tot "loopgravenvoeten", het opzwellen, infecteren en afsterven van de voet door de vochtige en onhygiënische omstandigheden. Lijken lagen her en der en vormden een bron van infecties. Op etensresten kwamen ratten af, die zich in hoog tempo vermenigvuldigden. Slechts als het front langere tijd vastlag trad er enige verbetering in de leefomstandigheden op.
Bij offensieven was het nog erger. De verdedigers werden aan artilleriebombardementen blootgesteld, soms dagenlang. Vervolgens trokken de aanvallers troepen samen en richtten de artillerie op de vijandelijke loopgraaf. Als (men dacht dat) alle vijandelijke artillerie en mitrailleursnesten uitgeschakeld waren viel de infanterie aan, onder dekking van granaatvuur. Soms was de coördinatie niet goed: dan verloren de soldaten hun dekking of werden door de eigen artillerie beschoten. Dit werd overigens ook opzettelijk gedaan als de infanterie niet snel genoeg opschoot. Zo maakten de soldaten de oversteek over het niemandsland naar de vijandelijke loopgraaf.
De verdedigers wisten echter meestal al door de dagenlange bombardementen wat er zou gaan gebeuren en trokken zich deels terug of groeven zich diep in. Hierdoor ontstond een saillant, waarin de aanvallende infanterie klem kwam te zitten. Mitrailleursnesten aan de flanken openden het vuur en verdedigende infanterie rukte op terwijl de eigen artillerie vaak te traag was omdat deze vast kwam te zitten in de modder in het niemandsland. Nu geheel zonder dekking werd de aanvallende infanterie vrijwel geheel afgeslacht, in veel gevallen tot en met de laatste man. In 1915 vonden dergelijke kleinere aanvallen regelmatig plaats.
Duitsers hadden over het algemeen beter leefbare loopgraven dan de geallieerden. De geallieerden rukten vaker op dan de Duitsers en konden zo niet lang op dezelfde plaats blijven. Naast alle smerigheid die ook veel ziektes met zich mee brachten waren ook zaken als continue angst, eenzaamheid en eentonigheid een hel voor de soldaten.

Resultaat
Beide partijen waren ongeveer even sterk en beide waren jarenlang niet in staat om een doorbraak te forceren. Er vonden over en weer regelmatig aanvallen plaats, vanaf 1915 ook met gifgas; deze aanvallen leidden tot miljoenen doden en gewonden, maar veranderden wezenlijk niets aan het frontverloop. In 1919 tekenden de Duitsers uiteindelijk de overgave. Met het Vrede van Versailles zou er een einde komen aan de oorlog.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten